De laatste jaren is er veel te doen rondom de sierteelt. Hoewel veel mensen het prachtige aanzicht van bloemenvelden in bloei kunnen waarderen, wordt de schaduwzijde van deze industrie steeds meer zichtbaar. Deze schaduwzijde wordt gevormd door de enorme hoeveelheden pesticiden – ook aangeduid als gewasbeschermingsmiddelen – die worden toegepast bij de teelt van pioenrozen, gladiolen en met name lelies. De afgelopen tijden is steeds meer duidelijk geworden dat de toepassing van deze gewasbeschermingsmiddelen kunnen leiden tot (zeer) ernstige gezondheidsklachten bij omwonenden. In deze blog wordt voor u uiteengezet hoe de huidige ophef is ontstaan, en wat omwonenden kunnen ondernemen om risico’s te voorkomen.
Wat zijn ‘gewasbeschermingsmiddelen’?
Eerst is het goed om scherp te stellen wat nu exact moet worden gezien als een ‘gewasbeschermingsmiddel’. Gewasbeschermingsmiddelen zijn (veelal chemische) middelen, gericht op het beschermen van gewassen tegen ziektes en plagen. Wanneer een middel wordt gebruikt voor de bescherming van planten of plantaardige producten tegen schadelijke organismen, wordt het aangeduid als een ‘gewasbeschermingsmiddel’. Ook wanneer het een middel betreft dat gericht is op het beïnvloeden van de levensprocessen van een plant, het voorkomen van ongewenste groei van bepaalde planten, het kunnen bewaren van planten of plantaardige producten óf op de vernietiging van ongewenste planten of plantendelen, is het middel te kwalificeren als een ‘gewasbeschermingsmiddel’.
Het probleem van gewasbeschermingsmiddelen
Het doel van gewasbeschermingsmiddelen is duidelijk. Het is gericht op het beschermen van de plant, en het bevorderen van de groei en ontwikkeling van deze te beschermen plant. Het is daarom dat deze middelen door agrariërs en siertelers veelvuldig worden toegepast.
Recent is echter ontdekt dat bij de toepassing van deze gewasbeschermingsmiddelen, deze niet alleen op de te behandelen akker terechtkomen. Uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (het RIVM) blijkt dat deze middelen op afstanden van maar liefst 500 meter van de akkers worden teruggevonden in de lichamen en lichaamsstoffen van de daar wonende mensen. Zelfs in de luiers van de kinderen van deze mensen werd een aantal gewasbeschermingsmiddelen teruggevonden. Hierin werd onder meer de stof tebuconazool aangetroffen.
Dit zou een probleem van beperkte omvang zijn, als deze stoffen zouden kunnen worden gekwalificeerd als ‘veilig’. Echter, de laatste jaren is steeds vaker de link gelegd tussen gewasbeschermingsmiddelen en diverse ziekten en aandoeningen. Met name ‘neurodegeneratieve’ aandoeningen worden vaak genoemd als een mogelijk gevolg van contact met – en blootstelling aan – gewasbeschermingsmiddelen.
De laatste jaren zijn diverse studies verricht over, en medische artikelen gepubliceerd waarin blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen wordt gelinkt aan neurodegeneratieve aandoeningen. Zo zijn in artikelen correlaties gevonden tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en ziektes als Parkinson, ALS en Alzheimer. Ten aanzien van bijvoorbeeld tebuconazool – het middel dat door het RIVM werd aangetroffen in de luiers van kinderen en baby’s – werd in enkele medische artikelen een correlatie gevonden met het afbreken van verbindingen van het DNA.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (ook pesticiden genoemd) lijkt op basis van de recente onderzoeken mogelijk aanzienlijke risico’s met zich te brengen. Het is dan ook niet vreemd dat steeds meer omwonenden van bloemenvelden zich proberen te weren tegen het gebruik van deze middelen.
Regelgeving over gewasbeschermingsmiddelen en tekortkomingen daarin
Deze mogelijke risico’s zijn voor veel mensen schokkend. Er moet echter ook worden geconstateerd dat de regelgeving over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen deze risico’s laat voortbestaan. Hoewel het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen streng gereguleerd is, bevat dit wettelijk systeem enkele tekortkomingen.
De regulering van gewasbeschermingsmiddelen is al tientallen jaren oud. Voorheen gebeurde dit op nationaal niveau met de Bestrijdingswet 1962. Later is deze wet vervangen door de huidige Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (afgekort tot: ‘Wgb‘). Beide wetten zijn gedurende de jaren steeds verder beïnvloed door het Europees recht.
Deze beïnvloeding door het Europees recht is op enig moment zo ver gevorderd dat op dit moment het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hoofdzakelijk wordt geregeld in de ‘Europese verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen’ (kortweg: ‘de Verordening‘) en de daarop aangepaste, huidige versie van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze regelgeving heeft een systeem gecreëerd dat in essentie inhoudt dat zowel de gewasbeschermingsmiddelen als de daarin vervatte werkzame stoffen moeten worden goedgekeurd vóórdat deze legaal kunnen worden toegepast in Nederland.
Voordat een middel kan worden toegelaten – en daarna kan worden toegepast – moeten twee toelatingsprocedures zijn doorlopen. De werkzame stoffen moeten worden goedgekeurd door de European Food Safety Authority (afgekort tot: ‘EFSA’). Wanneer een werkzame stof is goedgekeurd, kan op basis van deze stof een gewasbeschermingsmiddel worden ontwikkeld. Ook dit gewasbeschermingsmiddel moet op basis van artikel 28 lid 1 van de Verordening en artikel 20 Wgb worden goedgekeurd. Deze goedkeuring wordt gegeven – of geweigerd – door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (afgekort tot: ‘Ctgb’). Voordat het Ctgb een gewasbeschermingsmiddel goedkeurt, moet aan een aantal cumulatieve vereisten voldoen. De belangrijkste vereisten zijn:
- Het middel mag enkel werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten bevatten die zijn goedgekeurd door de EFSA;
- De technische formule is van dien aard dat blootstelling van de gebruiker of andere risico’s zoveel mogelijk worden beperkt zonder de werking van het middel in het gedrang te brengen;
- Op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis wordt voldaan aan de eisen uit artikel 4 lid 3 van de Verordening.
Met name de laatst genoemde eis is belangrijk. Artikel 4 lid 3 van de Verordening stelt namelijk als eis dat geen schadelijk effect op de gezondheid van de mens en (niet te verdelgen) flora en fauna mag hebben. Het artikel 4 lid 3 van de Verordening bevat dus de waarborg voor de gezondheid van (onder meer) omwonenden.
De vraag is wanneer sprake is van een gewasbeschermingsmiddel dat naar de stand van wetenschap en technische kennis geen schadelijk effect op de gezondheid van de mens heeft. Het antwoord is dat dit moet voortvloeien uit verplichte proeven en analyses. Deze proeven en analyses, waarvan de resultaten bij de aanvraag voor goedkeuring moeten worden overlegd, dienen te zijn verricht volgens de richtlijnen neergelegd in de Europese Richtlijn 2004/10/EG. Op grond van deze Richtlijn gelden diverse eisen aan de soorten onderzoeken die moeten worden uitgevoerd voordat een gewasbeschermingsmiddel kan worden goedgekeurd.
Het probleem van de regelgeving over gewasbeschermingsmiddelengebruik – en de reden voor het ontstaan van de gegronde vrees voor sierteelt en lelieteelt – zit in dit specifieke onderdeel over de testen en proeven die moeten worden verricht vóórdat een stof wordt goedgekeurd. Een aanzienlijk aantal van deze testen betreffen logischerwijs toxiciteitstesten. Het zijn deze toxiciteitstesten die de bron vormen voor de risico’s die recentelijk zijn ontdekt. De door de Verordeningen en Richtlijnen voorgeschreven testen kennen enkele gebreken/tekortkomingen. Het belangrijkste gebrek is dat deze niet voorzien in enig inzicht in de kansen op het ontstaan van een aantal serieuze ziekten of aandoeningen door blootstelling aan een gewasbeschermingsmiddel. Met name ten aanzien van mogelijke neurodegeneratieve gevolgen wordt onvoldoende inzicht verkregen, doordat de voorgeschreven testen een te beperkte omvang kennen om deze gevolgen goed in kaart te brengen.
Daarnaast bieden de testen een vertekend beeld van de werking van deze middelen door de wijze waarop deze worden getest. Zo worden de middelen enkel getest in laboratoria, waarbij het individuele middel wordt getest op een aantal nadelige gevolgen. Dit staat echter ver af van de werkelijke situatie, waarbij het middel wordt toegepast in een levende omgeving waar wind, water en zon van invloed zijn op de verspreiding en werking van de middelen.
Daar bovenop komt nog eens dat de middelen, in tegenstelling tot de testmethodes, bij praktische toepassing op velden en akkers vrijwel nooit individueel (los van elkaar) worden toegepast op een gewas. De toepassing van gewasbeschermingsmiddelen geschiedt vrijwel altijd in combinatie met diverse additieven die de werking van het gewasbeschermingsmiddel moeten bevorderen. Ook wordt veelvuldig een ‘cocktail’ van middelen gemaakt door de gebruiker, waarbij diverse verschillende gewasbeschermingsmiddelen en additieven worden samengevoegd tot één algehele cocktail. Niet is inzichtelijk wat de gevolgen zijn van deze combinatie van factoren, noch is inzichtelijk wat het effect is van de toepassing van deze cocktail of individuele middelen in een levende omgeving (in tegenstelling tot de steriele omgeving van een laboratorium).
Door deze tekortkomingen is het aanzienlijk risico ontstaan waar nu ophef over bestaat. Op dit moment – met de huidige stand van testen – is niet inzichtelijk of de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen leidt tot een aantasting van de gezondheid. Het is eenvoudigweg niet getest. Anderzijds wordt in wetenschappelijke literatuur steeds nadrukkelijker een correlatie aangetroffen tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen enerzijds en het ontstaan van neurodegeneratieve aandoeningen anderzijds. Dit maakt dat naar de huidige stand van zaken de veiligheid van gewasbeschermingsmiddelen onvoldoende vaststaat. Hierdoor ontstaat de bijzondere situatie dat middelen officieel veilig zijn bevonden en zijn goedgekeurd voor gebruik, maar dat tegelijkertijd een aanzienlijk risico aanwezig wordt geacht voor het ontwikkelen van diverse ziekten en aandoeningen. Voor omwonenden die met deze middelen worden geconfronteerd, houdt de blootstelling aan deze middelen dan ook een risico in. Gezien de ernst van het risico – namelijk aandoeningen als ALS, Alzheimer, Parkinson etc. – wensen veel burgers dit risico niet te lopen.
Het probleem van gewasbeschermingsmiddelen en de lelieteelt
Tot op heden lijkt deze strijd over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zich te concentreren rondom de teelt van lelies. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in kort geding in de zaak rondom een lelieteler in Drenthe. IJzer Advocaten heeft hier met succes namens omwonenden een verbod gevorderd op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden) in de lelieteelt aldaar (zie hiervoor de uitspraak van 12 juni 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2333).
Dat de bezwaren over gewasbeschermingsmiddelengebruik zich met name uiten in de lelieteelt is niet vreemd. De lelieteelt is volgens de laatst bekende cijfers de teelt waarbij op de meest intensieve wijze gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Bij de lelieteelt werd in 2020 gemiddeld meer dan 110 kilogram gewasbeschermingsmiddel per hectare toegepast. Ter vergelijking: bij de teelt van pootaardappelen was dit in 2020 gemiddeld minder dan 25 kilogram per hectare. De lelieteelt gebruikt daarmee meer dan vier maal zoveel gewasbeschermingsmiddel per hectare dan de aardappelteelt. De teelt van uien zit daar zelfs nog verder onder, met gemiddeld 10 tot 15 kilo gewasbeschermingsmiddel per hectare. Gezien de grote intensiteit van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de lelieteelt, is het niet verwonderlijk dat de discussie omtrent het gebruik van deze middelen en de gezondheid van omwonenden juist ten aanzien van deze teelt wordt gevoerd.
Mogelijkheden voor omwonenden – advocaat legt uit
Het is begrijpelijk dat burgers deze risico’s omschreven in de wetenschappelijke literatuur willen voorkomen. Hiervoor biedt de wet een aantal mogelijkheden. Eén van deze mogelijkheden is het eisen van een (geheel of gedeeltelijk) verbod op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen bij plaatsen waar mensen veelvuldig verblijven (zoals woningen). De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voorziet namelijk in een zorgplicht voor de toepassing van deze middelen. Degene die deze middelen toepast, moet dat op een zodanig zorgvuldige wijze doen, dat gevaar voor mens, dier en milieu wordt voorkomen. Indien hij of zij weet dat deze veiligheid in het geding komt en géén maatregelen dit gevaar kunnen voorkomen, gebiedt deze zorgvuldigheid om van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te zien.
Advocaat milieu en natuur
Het eisen van een verbod op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen is slechts één van de mogelijke oplossingen voor omwonenden. Bij IJzer Advocaten hebben wij de deskundigheid en ervaring op het gebied van adviseren en procederen over zaken waarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden) centraal staan. Een illustratief voorbeeld is de hiervoor aangehaalde uitspraak van 12 juni 2023. Onze advocaten zijn in staat om u te helpen bij deze complexe materie, en u te begeleiden bij het vinden van een passende oplossing voor deze kwesties. Voor vragen of informatie kan u contact opnemen met milieurecht-advocaat mr. Stef Nuijen via telefoonnummer 024 -30 30 365 of 06 -20 38 36 98, of via e-mailadres stef@ijzeradvocaten.nl.