De laatste tijd is de lelieteelt veelvuldig in het nieuws geweest. Helaas ging het niet om de toenemende duurzaamheid van deze teelt, of om nieuwe milieubewuste ontwikkelingen, maar om een vele malen negatievere boodschap. De lelieteelt, en de daarbij behorende toepassing van gewasbeschermingsmiddelen (vaak aangeduid als ‘pesticiden’), wordt steeds meer in verband gebracht met het veroorzaken van mogelijk ernstige gezondheidsrisico’s voor omwonenden. In dit blog heb ik als advocaat milieurecht uiteengezet wat de risico’s van sierteelt en lelieteelt zijn. Daarbij heb ik ook kort aandacht gespendeerd aan de mogelijkheden die voor de omwonenden bestaan om deze mogelijke gezondheidsrisico’s voortkomend uit lelieteelt te beperken of te voorkomen.
Oorzaak van de risico’s – advocaat Stef Nuijen
De mogelijkheid is aanwezig dat de lelieteelt diverse gezondheidsrisico’s voor omwonenden met zich draagt. Deze mogelijke gezondheidsrisico’s komen voort uit enkele tekortkomingen in het wettelijk systeem gericht op de regulering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het wettelijk systeem bevat enkele lacunes in de goedkeuring van zowel gewasbeschermingsmiddelen als de daarin opgenomen (schadelijke) werkzame stoffen.
Voordat een gewasbeschermingsmiddel in Nederland kan worden gebruikt, moet het middel eerst worden goedgekeurd. Een gewasbeschermingsmiddel kan enkel worden goedgekeurd als het voldoet aan de vereisten opgenomen in artikel 29 van de Europese Verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (de gewasbeschermingsmiddelenverordening). Deze bepaling stelt diverse eisen aan het gewasbeschermingsmiddel. Zo moeten de in een gewasbeschermingsmiddel vervatte werkzame stoffen zijn goedgekeurd, mag het middel geen onaanvaardbare hulpstoffen bevatten, moeten residuen volgens algemene methodes meetbaar zijn, en moet de formule van een zodanige aard zijn dat risico’s zoveel mogelijk worden beperkt. Ook moet op grond van de stand van wetenschappelijke en technische kennis worden voldaan aan artikel 4 lid 2 van de gewasbeschermingsmiddelenverordening. Dit houdt in dat het middel voldoende doeltreffend moet zijn, maar géén onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect mag hebben op de gezondheid van de mens of dier. Kortom: naast een groot aantal technische eisen, mag het middel niet schadelijk zijn voor mensen op zowel de korte als lange termijn.
Om aan te tonen dat een middel niet schadelijk is op de korte of de lange termijn, moet de producent van het gewasbeschermingsmiddel onderzoeken verrichten op basis van een aantal specifieke Europese Verordeningen en Richtlijnen. Kort gezegd houdt dit in dat diverse testen moeten worden verricht volgens de testrichtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Onder deze testen vallen natuurlijk ook toxiciteitstesten.
De oorzaak van de risico’s bij lelieteelt vinden echter hun oorsprong in de Europese Verordeningen en Richtlijnen die de testrichtlijnen van de OESO voorschrijven. De OESO-richtlijnen bevatten namelijk enkele lacunes over toxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen op de lange termijn. Deze richtlijnen schrijven diverse testen voor, maar géén van deze testen omvat een daadwerkelijk langdurige bestudering van de toxische effecten van een gewasbeschermingsmiddel op de mens. Met name ten aanzien van de mogelijke risico’s op neurodegeneratieve aandoeningen zoals Alzheimer, ALS en Parkinsons wordt op grond van het huidige juridische systeem géén beoordeling gemaakt die voldoende zekerheid biedt. Gewasbeschermingsmiddelen kunnen dus worden goedgekeurd zonder dat voldoende duidelijkheid bestaat of deze risico’s voor de gezondheid van mens en dier met zich brengen.
Daarbij komt dat uit recent onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat gewasbeschermingsmiddelen bij de toepassing ervan niet enkel op de akkers terechtkomen. Uit diverse metingen van het RIVM blijkt dat deze middelen op afstanden van maar liefst 500 meter van de desbetreffende akkers worden teruggevonden in de omgeving, in de woningen en zelfs in de lichamen van omwonenden. Dit maakt dat middelen waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze schadelijke effecten hebben, in een groot gebied worden verspreid als deze worden toegepast. Zeker bij teelten waarbij veel gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, zoals de lelieteelt (de lelieteelt betreft de teelt met het meest intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen)
Nu deze informatie steeds verder doordringt bij het grote publiek – onder meer na de uitspraak van 12 juni 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2333 – maken steeds meer mensen zich zorgen over de lelieteelt op percelen in de buurt. De eerste vraag die bij deze omwonenden opkomt, is wat nu exact kan worden ondernomen om lelieteelt en de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen. Afhankelijk van de exacte situatie zijn hier een aantal mogelijkheden voor. Als advocaat deskundig op het gebied van milieu en natuur (IJzer Advocaten Nijmegen) zal ik een aantal van deze mogelijkheden voor u uiteenzetten.
1) De omgevingsrechtelijke weg
Het is denkbaar dat u als omwonende wordt geconfronteerd met een teler die lelieteelt wil starten op een stuk grond, terwijl aan deze grond op basis van het omgevingsplan (voorheen: bestemmingsplan) een andere functie is toegekend. In dat geval zal deze teler mogelijk een omgevingsvergunning moeten verkrijgen op basis van de Omgevingswet. De teelt is dan vanuit publiekrechtelijk perspectief nog niet mogelijk. De teler zal eerst publiekrechtelijke toestemming door middel van vergunningen moeten verkrijgen.
Deze publiekrechtelijke toestemming betreft een omgevingsvergunning. Indien de teler op gronden waar het op basis van het omgevingsplan niet is toegestaan om lelieteelt te exploiteren, toch wil starten met lelieteelt, moet hij een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (bopa) verkrijgen. Bij een dergelijke aanvraag zal de overheid toetsen of de lelieteelt is toegestaan in het licht van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Binnen de toetssteen van de ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ moeten ook de gezondheidsbelangen van de omgeving worden meegenomen. De Omgevingswet heeft daar expliciet in voorzien, en wel door middel van artikel 5.32 van de Omgevingswet. Deze bepaling stelt dat een omgevingsvergunning kan worden geweigerd door het bevoegd gezag als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning tot ernstig nadelige of mogelijk ernstig nadelige gevolgen voor de gezondheid zou leiden. Het gezondheidsbelang is daarmee een expliciet mee te wegen belang bij het bepalen of sprake is van de ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’.
Omdat artikel 5.32 Omgevingswet de mogelijkheid tot weigering van de vergunning ook biedt als slechts sprake is van mogelijk ernstige gevolgen voor de gezondheid, biedt dit artikel een uitstekende manier om de mogelijke gezondheidsrisico’s samenhangend met de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen als belangen binnen de besluitvorming te brengen. De Omgevingswet vereist geen absolute zekerheid van de aantasting de gezondheid, aangezien artikel 5.32 Omgevingswet de enkele mogelijkheid voldoende acht om tot een weigering van de omgevingsvergunning te kunnen komen.
De eerste route naar het voorkomen van lelieteelt, en de daarmee samenhangende mogelijke gezondheidsrisico’s, kan dus worden gevonden in het omgevingsrecht. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de mogelijke aantasting van de gezondheid tot een bij het omgevingsvergunningsbesluit te betrekken belang verworden. Indien voor omwonenden de mogelijkheid bestaat om actie te ondernemen tegen een verleende vergunning, moet deze mogelijkheid niet zonder meer ter zijde worden geschoven.
In een aantal gevallen is de teelt van lelies vanuit omgevingsrechtelijk perspectief reeds toegestaan, en is niet langer een omgevingsvergunning noodzakelijk. In dat geval kan een omwonende zijn of haar heil zoeken bij één van de andere mogelijke wegen.
2) De civielrechtelijke weg
De mogelijke tweede weg betreft die van het civielrechtelijk geding. Zoals reeds bepaald door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, en vervolgens bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, kan het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen aan banden worden gelegd als een mogelijk risico voor mens en milieu ontstaat. Deze mogelijkheid kan worden ontleend aan het Europees recht, en wel artikel 191 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (afgekort tot: ‘VWEU’). Het artikel 191 lid 2 VWEU brengt met zich dat nationale (kort geding)rechters onder omstandigheden in staat zijn een verbod uit te spreken op het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Voor een dergelijk verbod moet echter wél voldoende reden zijn. Dit dient te worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval, en daar dient een goede reden voor te zijn. Een rechter zal niet zonder meer overgaan tot het opleggen van een verbod op het gebruik van wettelijk goedgekeurde middelen. De huidige tekortkomingen in de goedkeuring van gewasbeschermingsmiddelen, en de gezondheidsrisico’s die daaruit voortkomen, zijn in recente uitspraken van zowel de (voorzieningen)rechters van de rechtbank als het gerechtshof voldoende geacht om tot een (al dan niet gedeeltelijk) verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te komen. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland waar enkele omwonenden, bijgestaan door IJzer Advocaten Nijmegen, een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hebben weten te bewerkstelligen. Dit vanwege de duidelijke gebreken in de goedkeuringsmethodes, en de daaruit voortkomende mogelijke risico’s op neurodegeneratieve aandoeningen (als Alzheimer, ALS en Parkinson).
De civielrechtelijke weg is hiermee een geschikte route om, indien de lelieteelt omgevingsrechtelijk is toegestaan, alsnog het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij onder meer lelieteelt te voorkomen. Bij deze weg dient een omwonende er wel op bedacht te zijn dat de specifieke omstandigheden van het geval, en de maatregelen die de teler neemt of heeft genomen, reden kunnen vormen voor een beperkt verbod op het gebruik van dergelijke middelen.
3) De weg van handhaving
Ten slotte wil ik als milieu- en natuur advocaat bij IJzer Advocaten nog één mogelijke weg voor het voetlicht brengen. Dit betreft de weg van de handhaving. Zoals eerder in deze blog benoemd, is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland tevens gereguleerd via de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze wet, die grotendeels een vastlegging en invulling van Europese verordeningen betreft, kent ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een zeer specifieke zorgplicht. Deze zorgplicht vormt een verplichting voor de gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen. In veel gevallen betreft deze gebruiker de teler die zijn lelies of andere gewassen laat behandelen met gewasbeschermingsmiddelen. Deze zorgplicht luidt als volgt:
“…Een ieder is verplicht op zorgvuldige wijze om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen, biociden, de daarbij behorende werkzame stoffen of daarbij gebruikte toevoegingsstoffen, alsmede restanten daarvan of de aangebroken verpakkingen. Die zorgvuldigheid houdt in ieder geval in, dat een ieder, die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten gevaar ontstaat of kan ontstaan voor een mens, voor een dier of voor planten waarvan de instandhouding gewenst is, voor planten die aan anderen toebehoren, voor de bodem of voor het water, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, tenzij zulks in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd, dan wel onverwijld alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde voornoemd gevaar te voorkomen of de nadelige gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken…”
De zorgplicht verplicht een gebruiker dus tot het handelen op een zodanige manier dat de gezondheid van mens, dier en milieu niet in het geding mag komen, noch het risico loopt om in het geding te komen. Dit houdt in dat deze gebruiker alle mogelijke maatregelen moet nemen om het gevaar te voorkomen, te beperken of eventuele schade te herstellen. Enkel wanneer dit in redelijkheid niet kan worden gevergd, kan deze gebruiker zich in enige mate van deze streng geformuleerde zorgplicht onttrekken.
Het is dus naar mijn oordeel mogelijk om te betogen dat de schending van de zorgplicht maakt dat door omwonenden om handhaving kan worden verzocht bij het bevoegd gezag. Hierbij kan wederom worden verwezen naar de lacunes in de goedkeuring van gewasbeschermingsmiddelen als de grondslag voor de constatering van de schending van de zorgplicht. De Wgb lijkt hiermee, naast de wegen van het omgevingsrecht en civiel recht, een optie te bieden voor omwonenden om de lelieteelt en de daarmee samenhangende grootschalige toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen of te beperken.
Advocaat lelieteelt en gewasbescherming
Natuurlijk vormen de hiervoor genoemde opties geen uitputtende lijst met mogelijkheden. Voor verdere informatie is het altijd mogelijk om ons kantoor IJzer Advocaten te benaderen voor informatie. Bij IJzer Advocaten hebben wij bijzondere ervaring met gewasbeschermingsmiddelen. Ons kantoor is het eerste kantoor in Nederland geweest dat bij de rechter een verbod op het gebruik van deze middelen heeft weten te bewerkstelligen.
Mocht u naar aanleiding van dit blog vragen hebben, neemt u dan gerust contact op met Stef Nuijen, of één van onze andere advocaten. U kan mij telefonisch bereiken via 06 – 20 38 36 98 of 024 – 30 30 365. U kunt mij ook per e-mail bereiken via stef@ijzeradvocaten.nl.