U hoort het misschien wel steeds vaker in het nieuws: bouwplannen die vertraging oplopen door de aanwezigheid van dassen. Dat is niet zo vreemd, want de das is een beschermde diersoort en hun leefomgeving mag niet zomaar worden verstoord. In dit blog zal worden uitgelegd hoe deze kwestie juridisch precies in elkaar steekt, en wat de gevolgen zijn wanneer er dassen in of rond het plangebied aanwezig zijn.
De das in Nederland
Er waren ooit zo’n 12.000 dassen in Nederland, maar in de jaren zestig van de vorige eeuw daalde dit aantal drastisch tot ongeveer 1.200, vooral door jacht. Sinds de jaren tachtig wordt de das actief beschermd en zijn er herintroductieprogramma’s gestart. Inmiddels is de populatie gegroeid tot zo’n 6.000 à 7.000 dieren.
Dassen komen vooral voor op de hogere gronden in het oosten, zuiden en midden van het land, met grote populaties op de Veluwe, in Oost-Brabant en Zuid-Limburg. In het westen zijn ze nauwelijks aanwezig. Door de groei van de populatie duiken dassenburchten steeds vaker op, en die zijn wettelijk beschermd.
Juridische bescherming van de das
De das wordt al sinds 1967 in Nederland beschermd onder de (oude) Natuurbeschermingswet. In 2001 werd door de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet, naast de beschermde status van het dier zelf, ook de burcht en de directe leefomgeving van de das beschermd. In 2017 is de bescherming van de das ondergebracht in de Wet natuurbescherming. Maar sinds 1 januari 2024, met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is deze wet vervallen. Vandaag de dag is de bescherming van de das geregeld in bijlage IX van het Besluit activiteiten leefomgeving (‘Bal’). Het wordt hierin aangemerkt als een diersoort van nationaal belang.
Wat betekent de bescherming van de das voor bouwplannen?
Bij bouwplannen geldt als uitgangspunt/principe dat iemand die een ‘flora- en fauna-activiteit’ wil verrichten op een plek, deze initiatiefnemer in ieder geval moet controleren of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de nabije omgeving bepaalde beschermde diersoorten of habitats voorkomen. Dit vloeit voort uit de specifieke zorgplicht van artikel 11.27 lid 2 van het Bal.
Een ‘flora- en fauna-activiteit’ is gedefinieerd/omschreven in de bijlage van de Omgevingswet. Dit is een ‘activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten’. Deze brede formulering brengt met zich mee dat vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving als een flora- en fauna-activiteit worden aangemerkt. Als iemand een bouwproject wil gaan uitvoeren, dient men daarom een ‘quickscan’ uit te laten voeren om te kijken of er aanwijzingen zijn dat er bepaalde beschermde diersoorten aanwezig zijn op de betreffende plek of in de nabije omgeving. Bij deze quickscan kan tevens gebruik worden gemaakt van gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
Uit deze quickscan kan volgen dat bijvoorbeeld beschermde vogels zijn aangetroffen tijdens een veldonderzoek, maar ook is de mogelijkheid aanwezig dat dassenburchten op de betreffende plek worden aangetroffen of dat er aanwijzingen bestaan dat deze zich in de nabije omgeving bevinden.
Als deze aanwijzingen volgen uit een quickscan moet vervolgens worden nagegaan of nadelige gevolgen voor de das, maar ook voor hun burchten en foerageergebieden (voedingsgebieden) uit te sluiten zijn. Dit uitsluiten van nadelige gevolgen dient plaats te vinden aan de hand van objectieve gegevens (artikel 11.27 lid 2 sub b Bal).
Als niet op voorhand kan worden uitgesloten dat er nadelige gevolgen plaatsvinden door de voorgenomen activiteit dient te worden nagegaan welke nadelige gevolgen de activiteit precies kan hebben voor de das, hun burchten en hun foerageerplaatsen (artikel 11.27 lid 2 sub c Bal). Hiervoor dient aanvullend onderzoek verricht te worden door een ecologisch deskundige. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er nader dient te worden onderzocht of het plangebied mogelijk essentieel foerageergebied is voor dassen wanneer deze in de nabije omgeving zijn aangetroffen in de quickscan. In de woorden van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is dit “een foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor het functioneren van de voortplantings- of rustplaats wanneer er geen alternatieve foerageergebieden zijn om eventuele aantasting daarvan op te vangen.”. Een dergelijke duiding is namelijk van belang voor het vervolgtraject.
Het aanvullend onderzoek door een ecologisch deskundige dient ervoor te zorgen dat aangetoond kan worden waar zich de locaties van vaste voorplantingsplaatsen, rustplaatsen en functioneel leefgebied precies bevinden. Dit dient zorgvuldig en deugdelijk te gebeuren, zodat wanneer wél een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, het bestuursorgaan in het kader van haar vergewisplicht van artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit onderzoek kan meenemen in haar besluitvorming.
Wanneer is een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit vereist?
Als na aanvullend onderzoek blijkt dat de activiteit die iemand wil gaan uitvoeren schadelijke gevolgen heeft voor de das, dient er een omgevingsvergunning aangevraagd te worden (op grond van artikel 11.54 lid 1 van het Bal). Het is namelijk niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning schadelijke handelingen te verrichten tegen soorten uit bijlage IX van het Bal. Onder schadelijke handelingen wordt verstaan:
- het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende zoogdieren (e.a.) genoemd in bijlage IX, onder A;
- het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren als bedoeld onder a.
Een omgevingsvergunning is dus altijd noodzakelijk wanneer er dassenburchten in het plangebied aanwezig zijn, omdat hierbij dassenburchten vernield dienen te worden. Schadelijke handelingen worden echter ook aangenomen wanneer het plangebied na nader onderzoek een essentieel foerageergebied blijkt te zijn. Dit zorgt namelijk voor een aantasting van de functionaliteit van de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen, waardoor een dergelijk gebied ook is beschermd. Daarom moet voor een bouwproject in een dergelijk gebied ook een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dassen zijn immers zeer territoriale dieren, die afhankelijk zijn van hun directe leefomgeving en zich niet zomaar verplaatsen richting andere gronden.
Beoordeling van de vergunningsaanvraag
Wanneer een omgevingsvergunning voor een flora-en-fauna-activiteit dient te worden aangevraagd, dient een initiatiefnemer deze als uitgangspunt bij de provincie aan te vragen, uitzonderingen daarop nagelaten.
De beoordelingsregels voor het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning als ontheffing voor de schadelijke handelingen tegen de das zijn te vinden in artikel 8.74l van het Besluit kwaliteit leefomgeving (‘Bkl’). Een omgevingsvergunning wordt in een dergelijk geval alleen verleend als is voldaan aan drie vereisten:
- Er moet er geen andere bevredigende oplossing bestaan. Hierbij dient van alle mogelijke oplossingen de aangevraagde activiteit de beste bescherming van de das te verzekeren. Alternatieven moeten worden vergeleken met de voorgenomen activiteit, en met wetenschappelijke en technische feiten dient door de aanvrager te worden onderbouwd waarom de alternatieven niet de beste oplossing zijn voor bescherming van de das.
- De activiteit moet nodig zijn vanwege een van de belangen zoals bedoeld in artikel 8.74l sub b Bkl. Voorbeelden zijn volksgezondheid, openbare veiligheid of bijvoorbeeld andere dwingende redenen van groot openbaar belang. Onder dit laatste kan ook woningbehoefte vallen.
- De activiteit doet geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Concreet betekent dit dat de populatie van de das op de lange termijn niet in gevaar mag komen. Ook mag het natuurlijk verspreidingsgebied niet kleiner worden. Er moet, in het geval een dassenburcht aanwezig is binnen het plangebied, een andere alternatieve leefomgeving gevonden worden waar de das zich kan nestelen. In een dergelijk geval dient nader onderzocht te worden of er een nabije natuurlijke plek is in de omgeving dat nog onbewoond is en valt binnen het territorium van de de dassen uit de dassenburcht. Een ander alternatief is het onderzoek doen naar een plek om een kunstburcht te faciliteren, welke zich dan ook dichtbij de huidige burcht dient te bevinden. Een kunstburcht kan ervoor zorgen dat de dassen zich op termijn verplaatsen richting deze burcht, zonder dat de dassen actief uit hun fysieke leefomgeving worden gehaald. Hierbij dient ook voldaan te zijn aan voorwaarden zoals voldoende foerageergebied dichtbij en voldoende rust.
Is het plangebied een essentieel foerageergebied? Dan geldt dat een ander stuk grond in de nabije omgeving, dicht bij de dassenburcht, ingericht dient te worden als essentieel foerageergebied om het verspreidingsgebied te compenseren. Deze maatregelen dienen te worden onderbouwd bij een vergunningsaanvraag.
Uiteindelijk is het de provincie die op grond van de aanvraag gaat beoordelen of er is voldaan aan de vereisten, en daarmee voldoende is onderbouwd, dat er een ontheffing verleend kan worden voor de verbodsbepalingen. Zeker gezien de uitgebreide vergunningsaanvraag die gedaan moet worden kan zo’n vergunningprocedure een geruime tijd in beslag nemen, waardoor de bouwplannen vertraging oplopen of zelfs niet door kunnen gaan.
Conclusie – advocaat milieurecht en natuur
De aanwezigheid van dassen kan serieuze gevolgen hebben voor de uitvoering van een bouwproject. Heeft u als initiatiefnemer vragen over de (eventuele) aanwezigheid van dassen bij uw plannen, of maakt u zich als buurtbewoner zorgen over een bouwproject met een (eventuele) aanwezigheid van dassen, neem dan gerust contact met ons op. Voor vragen kunt u terecht bij Niels Berning of Stef Nuijen (ook bereikbaar via 06- 20 38 36 98). Stef Nuijen is advocaat milieu en natuur (milieurecht, natuurrecht) bij IJzer Advocaten Nijmegen.